Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU8797

Datum uitspraak2005-11-18
Datum gepubliceerd2005-12-28
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
Zaaknummers246762
Statusgepubliceerd


Indicatie

[...] De vader stelt dat hij sedert de echtscheiding tussen partijen eind 2001 feitelijk éénmaal per veertien dagen van vrijdag 17.00 uur tot zondag 19.00 uur, alsmede gedurende de vakanties en feestdagen omgang heeft gehad met alle drie de minderjarigen. Partijen regelden de omgang in onderling overleg, hetgeen tot eind december 2004 probleemloos verliep. Na die tijd wilde de moeder niet langer meewerken aan de omgangsregeling. Hij vermoedt dat zulks is gelegen in de omstandigheid dat hij rond die tijd kenbaar heeft gemaakt niet meer in staat te zijn de overeengekomen kinderalimentatie te voldoen. Daarmee hangt samen het feit dat hij vanwege zijn financiële problemen niet in staat is leuke dingen met de minderjarigen te ondernemen in de weekeinden, en ook niet om hen regelmatig te bellen. Hij erkent, zoals door de moeder in haar verweerschrift is gesteld, dat zijn huidige partner lijdt aan een psychiatrische ziekte. Nu de omgang tussen hem en de minderjarigen gedurende de eerste periode dat hij samen met zijn huidige partner was wel goed is verlopen, ziet hij daarin echter niet de oorzaak van de omgangsproblematiek. Hij heeft ook uitgebreid met de kinderen over de ziekte van zijn partner gesproken. Hij heeft de indruk dat de jongste twee kinderen thans goed op zijn huidige partner reageren. Indien zij desalniettemin problemen met zijn partner hebben is hij bereid aan haar te vragen niet tijdens de omgangsweekeinden met de minderjarigen te komen. Hij woont immers niet met haar samen. [...]


Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE Sector familie- en jeugdrecht Enkelvoudige Kamer Omgang rekestnummer : FA RK 05-4097 zaaknummer : 246762 datum beschikking : 18 november 2005 BESCHIKKING op het op 15 juli 2005 ingekomen verzoek van: [de vader], de vader, wonende te [woonplaats], procureur: mr. A. Bozbey. Als belanghebbende wordt aangemerkt: [de moeder], de moeder, wonende te [woonplaats], procureur: mr. J.W. van der Kooi. PROCEDURE De rechtbank heeft kennis genomen van de stukken waaronder: - het verzoekschrift; - het verweerschrift, met als bijlage een brief d.d. 9 maart 2005 van de minderjarige [minderjarige 1]. De minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben zich in raadkamer uitgelaten over het verzoek. Op 21 oktober 2005 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: partijen met hun procureurs. BEOORDELING Genoemde vader en moeder zijn gewezen echtgenoten, van wie het huwelijk door echtscheiding is ontbonden en ouders van de minderjarigen: [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats]; [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats]; [minderjarige 3], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats]. Het verzoek strekt tot het treffen van een regeling inzake de omgang tussen de vader en de minderjarigen [minderjarige 2] en [minderjarige 3], inhoudende dat voornoemde minderjarigen bij de vader zullen zijn gedurende één weekeinde per veertien dagen, alsmede de helft van de vakanties en feestdagen. De moeder voert verweer en verzoekt de vader te veroordelen in de kosten van deze procedure. De vader stelt dat hij sedert de echtscheiding tussen partijen eind 2001 feitelijk éénmaal per veertien dagen van vrijdag 17.00 uur tot zondag 19.00 uur, alsmede gedurende de vakanties en feestdagen omgang heeft gehad met alle drie de minderjarigen. Partijen regelden de omgang in onderling overleg, hetgeen tot eind december 2004 probleemloos verliep. Na die tijd wilde de moeder niet langer meewerken aan de omgangsregeling. Hij vermoedt dat zulks is gelegen in de omstandigheid dat hij rond die tijd kenbaar heeft gemaakt niet meer in staat te zijn de overeengekomen kinderalimentatie te voldoen. Daarmee hangt samen het feit dat hij vanwege zijn financiële problemen niet in staat is leuke dingen met de minderjarigen te ondernemen in de weekeinden, en ook niet om hen regelmatig te bellen. Hij erkent, zoals door de moeder in haar verweerschrift is gesteld, dat zijn huidige partner lijdt aan een psychiatrische ziekte. Nu de omgang tussen hem en de minderjarigen gedurende de eerste periode dat hij samen met zijn huidige partner was wel goed is verlopen, ziet hij daarin echter niet de oorzaak van de omgangsproblematiek. Hij heeft ook uitgebreid met de kinderen over de ziekte van zijn partner gesproken. Hij heeft de indruk dat de jongste twee kinderen thans goed op zijn huidige partner reageren. Indien zij desalniettemin problemen met zijn partner hebben is hij bereid aan haar te vragen niet tijdens de omgangsweekeinden met de minderjarigen te komen. Hij woont immers niet met haar samen. De vader is voorts van mening dat de omstandigheid dat de kinderen zich tegen de omgang verzetten, niet kan betekenen dat er ook daadwerkelijk geen omgangsregeling wordt vastgesteld. Tenslotte benadrukt hij dat de minderjarige [minderjarige 1] ook altijd welkom is bij hem te komen. Gezien zijn leeftijd wil hij ten aanzien van hem echter geen verzoek indienen. De moeder ontkent dat zij de omgangsregeling sedert eind december 2004 heeft gefrustreerd. Volgens haar hebben de kinderen zelf aan haar te kennen gegeven geen omgang meer met de vader te wensen. Zij is van mening dat de minderjarige [minderjarige 2] daarin gezien zijn leeftijd een beslissende stem moet hebben. Aangezien de minderjarige [minderjarige 3] de leeftijd van 12 jaar nog niet heeft bereikt, dwingt zij haar éénmaal per drie weken naar de vader te gaan, ondanks het feit dat zij duidelijk heeft gemaakt zulks niet te willen. [minderjarige 3] heeft vóór en na de omgang last van slaapproblemen, hoofdpijn en buikpijn. De moeder is er altijd vanuit gegaan dat een omgangsregeling tussen de vader en de minderjarigen in het belang van laatstgenoemden was. Thans blijkt echter dat de kinderen afstand nemen van hun vader. Zij zijn teleurgesteld dat de vader zo weinig van zich laat horen. In de visie van de moeder is de nieuwe partner van de vader debet geweest aan de verslechterde situatie tussen de vader en de kinderen. De kinderen voelen zich niet langer veilig bij de vader en zijn nieuwe partner, aldus de moeder. Ten slotte heeft zij benadrukt dat het al dan niet voldoen van de kinderalimentatie los staat van de omgangsregeling. De rechtbank overweegt als volgt. Uit de tussen de vader en de minderjarigen bestaande gezagsverhouding dient te worden afgeleid dat de vader recht heeft op omgang met zijn kinderen. Uitgangspunt blijft echter, net als in de situatie waarin omgang tussen de niet-gezagsouder en diens kinderen aan de orde is, dat de omgang in het belang van de minderjarigen moet zijn. Gebleken is dat de omgang tussen de vader en de minderjarigen in de onderhavige zaak niet langer naar tevredenheid verloopt. Uit het verhoor van de minderjarigen in raadkamer is naar voren gekomen dat bij de minderjarigen om diverse redenen weerzin is ontstaan om naar de vader toe te gaan. Hierbij heeft de rechtbank ervoor gekozen om hoewel het verzoek formeel niet de oudste minderjarige betreft, deze toch zijn mening kenbaar te laten maken, gelet op de inhoud van zijn brief van 9 maart jl. alsmede de mentale capaciteiten van de middelste. Gelet op de consistentie van hun verklaringen is de rechtbank van oordeel dat met de uitlatingen van de minderjarigen rekening gehouden dient te worden. De rechtbank ziet in dat de onvrede bij de minderjarigen gedeeltelijk is ontstaan door de financiële problemen aan de zijde van de vader, doch van de minderjarigen kan naar haar oordeel niet worden verwacht zulks te begrijpen, noch daarmee rekening te houden. Overigens, de uitweg die de vader voor zijn financiële problemen bij de omgang had gevonden, namelijk om zijn uitjes met de minderjarigen te laten betalen door een vriend van hem, die hen dan ook op deze uitstapjes vergezelde, komt de rechtbank niet als een goede oplossing voor. Voorts is de rechtbank van oordeel dat de ziekte van de huidige partner van de vader zeer belastend voor de minderjarigen is. De nieuwe partner wordt behandeld voor een "borderline-stoornis" en haar onvoorspelbare gedrag heeft de minderjarigen meermalen schrik aangejaagd. De rechtbank acht aannemelijk dat de vader heeft getracht hierover met de kinderen goede gesprekken te voeren, doch zulks doet niet af aan de angst die kennelijk bij de kinderen bestaat. De toezegging van de vader om aan zijn vriendin te vragen niet tijdens de omgangsweekeinden met de minderjarigen te komen, acht de rechtbank onvoldoende, temeer nu zulks ook niet in belang lijkt te zijn van de 7,5 maanden oude dochter van de vader en zijn nieuwe partner, die aan een min of meer ernstige hartkwaal lijdt. Nu de rechtbank een omgangsregeling thans gelet op het voorgaande niet in het belang van de gehoorde minderjarigen acht en - mede gelet op hun verklaringen in raadkamer - is gebleken dat er ernstige bezwaren bij de minderjarigen tegen de omgang bestaan, zal zij afwijzend beslissen op het verzoek. Als gevolg daarvan wijst zij tevens het verzoek betreffende de jongste minderjarige af. De rechtbank is van oordeel dat dwang om haar alléén omgang te laten hebben zonder haar oudere broers gelet op de niet-betwiste slaap- en pijnklachten rond de omgang thans contraproductief zou werken. De rechtbank acht het beter om de minderjarigen voorlopig vrij te laten om de vader te bezoeken wanneer het hen goeddunkt. De rechtbank prijst dan ook de opstelling van de vader, waar hij ter terechtzitting heeft verklaard dat de minderjarigen altijd welkom bij hem zijn. De rechtbank ziet geen aanleiding de vader te veroordelen in de kosten van deze procedure. Zij is van oordeel dat de moeder daartoe onvoldoende grond heeft aangevoerd. Gelet op het feit het hier een procedure van familierechtelijke aard betreft, zal zij de proceskosten compenseren als hierna vermeld. BESLISSING De rechtbank: wijst het verzoek van de vader af; bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt. Deze beschikking is gegeven door mr. M.J. van den Bergh, kinderrechter, bijgestaan door mr. C.W.M. Maase-Raedts als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 november 2005.